1.
Achter ons viel een deur in het slot. Weet
je nog: jij en ik en K in een cocon van
vreugde dat we bestonden dat we armen
hadden en een dak boven ons hoofd en
alles was meedogenloos verlicht. Jouw
handen groter en mijn schouders breder.
En achter ons
een deur
2.
De deuren schuiven dicht. Oncontroleerbaar
huiver ik. Er is geen hand om mij gerust te
stellen. Ik braak de woorden uit zodat ze niet
meer aan me kleven. Het wakker worden is
geen wakker worden maar een deur
die ik niet open krijg
Voorbij de deur
alles hetzelfde
behalve ik
3.
De tijd loopt voor me uit en schreeuwt. Wat
echo is en wat geluid – dat weet ik niet
Ik kan het nooit meer niet meer weten. Mijn
lichaam is alleen van mij. De dagen zijn geen dagen
meer maar uren onderbroken door een slapen.
Bij het ontwaken: even niets – dan nestelt zich
opnieuw het weten
in mijn vingers
en mijn kaken