Ik liep op zondagochtend naar de kerk. Als enige
van het gezin – de rest was lang geleden al van het
geloof gevallen. Ik liep door de Volhardingstraat
– no kidding – naar de kerk en halverwege
hoorde ik het luiden van de klokken al. Ik liep door
onze stille wijk – door god verlaten en de mensen
sliepen – en op een dag, een ochtend, hoorde ik het
luiden van de klokken niet maar vogels zongen
in de dichte struiken en wolken reisden op de wind
voorbij en in de geur van bloesem leek een tekst
zich te verschuilen die ik wou lezen – zonder mensen
stemmen, klokken en gezang, zonder de lichte
aanraking van schouders om me heen van jongens
die me door de week beschimpten, terwijl van
op de kansel vrede en genade en vergeven werd
gepreekt – Ik dwaalde af ik dwaalde naar het park
niet de Volhardingstraat door naar de kerk maar
achteloos de hoek om van de Tentoonstellingslaan