Zoals de wind mijn haren streelt
en met mij zijn geheimen deelt.
Zoals het riet mij zingend troost,
zoals de zon verlegen bloost,
als ’s avonds maan en sterren glunderen.
Zoals de vogels liederen zingen
en mij ernaar te luisteren dwingen.
Zo heb ik nooit een mens bemind,
zo’n liefde als ik hierin vind. *
(*Wat op zich niet zo vreemd was omdat ik dit gedicht op mijn zestiende schreef en er toen van vleselijke liefde inderdaad nog niet veel sprake was.)
19 februari 1986
Een mooi gedicht, maar ik herken je er inderdaad bijna niet meer in…
(tussen haakjes die sommen zijn te moeilijk, dit is mijn derde poging, hopelijk is negen min negen nul)