ze zal groter zijn en zwaarder en
breder dan mijn ziel
ze zal als vocht zijn op de kille
kamermuren en ’s ochtends
met haar handen in mijn ingewanden woelen
ze zal de straten tot glibberige
sporen maken van slakken in
de kelders van paleizen
ze zal sterker zijn dan ik
en van de bomen kasten
en bewijzen maken
ze zal mooier zijn
en als een klimplant langs
mijn benen opwaarts groeien
— en ze zal eenzaam zijn
nog eenzamer dan ik