Mijn ogen
– gewend aan het duister –
schrikken op
van meedogenloos licht:
de zon die weerkaatst
op de vijver
de stralen in mijn gezicht
Het geruis van de wind
in de bomen
het gevoel van je hand
op mijn huid
de zon de zee
en het getsjirp van krekels
in het hoge gras
móói
zo gaat het.