Fietsend tegen de wind, op het ritme van mijn op en neer bewegende voeten,
met de wisselende geuren in mijn neus – dan weer van rottend blad, dan
weer een huis waar de geur van soep of pas gestreken goed uit tevoorschijn
drijft, dan weer de optrekkende autobus voor mij die een wolk van fijn
stof mijn neus in jaagt – komen de eerste woorden. Wachtend op groen bij
het stoplicht herhaal ik de eerste regels, snuif opeens een herinnering op
via het parfum van een vrouw die me voorbij wandelt, word overspoeld door
beelden. Zonder papier bij de hand moet ik de neerdwarrelende woorden
blijven herhalen op het ritme van mijn trappen. Tot ik me bij het volgende
stoplicht de beperktheid van mijn geheugen herinner, mijn telefoon neem,
en het gedicht opsla als een niet verzonden sms…
Deze tekst verscheen eerder op de nieuwe wilden revisited