De tekst van Woeker! – het driestemmige gedicht van Woordwasdraad – is verschenen in een prachtig vormgegeven boekje met tekeningen van Geert Pas. Lay-out: Rudy Thewis.
of: Om een boek te lezen moet je de rug soms breken
Johanna Pas
(Dit verhaal verscheen eerder in de verhalenbundel Het experiment van Uitgeverij LaVita Publishing)
Wat had ik móéten zeggen. Ze wilde niet bij mij zijn. Dat kon ik voelen aan de manier waarop ze haar hand op mijn onderrug legde. Die voelde niet als “ik wil hier zo snel mogelijk vandaan om met je alleen te zijn en je thuis op het vloerkleed te nemen”. Nee, die voelde als “ik wil hier zo snel mogelijk vandaan…” Die voelde als “ik wil dat het achter de rug is”.
Mijn rug voelde het, maar het drong nog niet helemaal tot me door. Mijn gezicht bleef lachen, al stond het hare strak. We liepen samen het station uit, af en toe raakte ze met een gewoontegebaar zacht mijn bovenarm of mijn pols aan om me te sturen. Het was druk. We moesten tussen de mensen door laveren.
Op het tafeltje naast haar ouderwetse fauteuil lag het boek De kracht van het alleen zijn. Ze zette de muziek niet aan. Ze liep meteen door naar de keuken om koffie te zetten en riep van ver: ‘Heb je honger?’
Wat is het makkelijk om achteraf alle signalen op een rijtje te zetten, om als een film alles opnieuw af te spelen vanaf mijn aankomst op het station. Maar op het moment zelf begreep ik nog niets.
Ik hád honger, maar ik zei nee. Misschien had ik beter wel iets kunnen eten toen. Het zou daarna nog zo lang duren voor iets me weer smaakte.
Toen ze met haar beker koffie tussen de vingers geklemd tegenover me zat aan de kleine houten tafel, kreeg ik het plotseling koud. Het is vreemd hoeveel sneller het lichaam dingen weet. Het hoofd dient alleen maar om er woorden van te maken en om het – achteraf – net zo lang te analyseren tot er alleen nog een vage angst overblijft.
Van wat ze zei herinner ik me niets meer. Ze zal vast haar best gedaan hebben om geen clichés te gebruiken. Of zei ze toch iets over “vrienden blijven”? Ik herinner me alleen nog de geur van de koffie die aangebrand rook, en het zwarte vlak in mijn kopje, omdat ik er de hele tijd naar zat te staren terwijl zij haar monoloog hield. En ik herinner me het geluid van sirenes in een straat verderop en dat ik dacht: dat is natuurlijk erger – ziek zijn of dood gaan of in een ambulance liggen…
Ik herinner me dat ik zo mijn best deed om niet te huilen dat mijn oren ervan suisden.
En ik herinner me dat ze uiteindelijk zacht twee vingers tegen mijn hand legde en mijn naam zei. Maar ik kon niet opkijken. Ik kon niet bewegen. Ik kon niets zeggen. Wat had ik moeten zeggen?
Van de treinreis terug naar huis herinner ik me ook niets behalve dat er geen wolkje aan de lucht was. Alleen dat hartverscheurende herfstblauw dat me naar de keel greep.
Het laatste stukje fietsen herinner ik me wel. En hoe ik mijn handen bijna niet meer van het stuur kreeg, zo hard had ik mijn vingers eromheen geklemd. En hoe het licht van de laaghangende zon me verblindde toen ik mijn straat in reed.
***
Ik kijk uit het raam naar het uitzicht dat ik al jaren ken. Het ziet er opeens anders uit. Ik probeer me de nachtmerrie te herinneren die ik vanmorgen had. Mijn collega klikt met zijn balpen en ik word opnieuw in het nu gezogen.
De droom ging over haar. Maar wat was het verhaal?
Het is maanden, bijna een jaar geleden dat ik haar voor het laatst zag. Iemand vertelde me onlangs dat ze verhuisd is.
Ik kan me al niet meer herinneren hoe haar stem klonk, hoe haar lippen smaakten ’s ochtends, en haar hals. Alleen haar geur kan ik zo weer oproepen.
Mijn collega zegt iets tegen me. Ik draai me om en kijk hem aan. Hij ziet er geschokt uit. Pas dan voel ik de tranen die langzaam vanuit mijn ooghoeken naar beneden rollen.
De hemel is kraakhelder. De mensen op straat kijken vrolijk en open, al bijt de vroege vrieskou in hun neuzen. Ik steek mijn handen dieper in de zakken van mijn jas en krom mijn schouders.
Vannacht had ik die droom weer maar hij wordt nog steeds niet concreet. De beelden komen niet terug. Alleen de vage onrust en haar aanwezigheid. De droom brengt haar weer hier. Veel meer dan de foto’s – waar ik al lang niet meer naar kijk – of haar brieven – die ik nog steeds niet heb verbrand. De droom wekt de herinnering aan haar in mijn lichaam.
Er scheurt een ambulance langs. Het geluid doet pijn aan mijn oren. Ik loop een bistro binnen en bestel een espresso. De branding van de koffie dringt mijn neus binnen.
Die vage triestheid hoort nu eenmaal bij de herfst, houd ik mezelf voor. Ik laat het gevoel door me heen gaan en het vervaagt weer, maakt plaats voor een soort blijheid – wat je voelt bij een mooie trieste film. Wat je voelt bij iets dramatisch dat niet over jezelf gaat.
Ik hoef me niet groot te houden vandaag. Ik hoef nergens heen.
Het schemert al als ik weer buiten sta en in de richting van het antiquariaat loop. Het lijkt eeuwen geleden dat ik er geweest ben. Vorige herfst misschien. De herfst is het seizoen voor oude boeken.
Meteen als ik binnenkom begint mijn neus te kriebelen. De geur van stof en zuur papier, van mensenhuid die zich heeft vastgezet in omgeslagen bladzijden. Ik nies.
‘Gezondheid,’ zegt iemand.
Terwijl ik mijn zakdoek opdiep uit mijn broekzak kijk ik op. Van achter een van de rekken verschijnt een vrouw.
‘Dank je,’ zeg ik met een grijns. Mijn zakdoek blijft halverwege in de lucht hangen. Ze glimlacht en verdwijnt terug achter de boeken. Pas dan weten mijn handen weer dat ze mijn neus gingen snuiten.
Ik loop tussen de kasten door en laat mijn vingers doelloos over de ruggen glijden zonder de titels echt te lezen. Ik weet niet wat ik zoek. Iets verdrietigs? Iets romantisch? Iets informatiefs? Dan zie ik een kast met het bijschrift lesbische fictie. Dat is nieuw. Ik neem enkele boeken van de plank. Ze roepen herinneringen op aan vroeger. Aan de honger naar verhalen waarin ik mezelf zou kunnen terugvinden, of een leidraad, een formule voor de liefde. Heel even wil ik weer die honger voelen, zowel naar boeken als naar de absolute overweldigende en grootse liefdes die nog in het verschiet lagen.
Het is nu helemaal donker buiten en de winkel voelt als een kleine cocon die uit de tijd is gevallen. Ik houd het boekje Vrijages van Pia Fraus in mijn handen – een veelbelovende titel – en sla het open. De rug breekt bijna en bang dat het papier zal loslaten sla ik het snel weer dicht. Opnieuw moet ik niezen. Ik kijk om me heen maar niemand zegt “gezondheid”.
Een boek waarvan ik moet niezen is vast een goed boek.
De vrouw van daarnet zit op een hoge kruk achter de gladde houten toonbank te lezen.
Ze legt haar boek voor zich neer als ik aan kom lopen. Eerst herken ik de kleur van de kaft, dan pas zie ik de titel: De kracht van het alleen zijn, Anthony Storr.
En dan herinner ik me de droom weer die ik al wekenlang elke nacht droom.
Ze zit op een rots bij een rivier naar het water te kijken. Ik sta achter haar en plotseling is ze twee personen. Eentje staat voor me en zegt iets en de andere zit nog steeds op de steen bij de rivier naar het water te kijken.
Ik kan niet horen wat ze zegt en als ik probeer haar aan te kijken zie ik niet haar gezicht maar een boek, een gesloten boek. De kaft komt me bekend voor maar ik kan de titel niet lezen. Ze blijft maar praten en ik word steeds woedender omdat ik haar niet begrijp.
Ik grijp een steen van de grond en sla hem hard tegen het boek dat haar hoofd is. Als een glas spat het uit elkaar in duizenden stukjes. Dan is de rots bij het water leeg en ze staat niet langer voor me.
‘Is het goed?’ vraag ik en wijs naar het boek dat ze opzij heeft gelegd.
‘Het is heel interessant,’ zegt ze. ‘In theorie.’ Ze grijnst met één kant van haar mond en laat haar blik op het boek in mijn handen vallen: ‘Maar dat is vast meeslepender… in de praktijk.’
© M. Johanna Pas – dit verhaal verscheen eerder in Het experiment en andere verhalen over vrouwenliefde, Utrecht: LaVita Publishing, 2010
een ander verhaal van mij is als mini-e-book te koop via deze link.
Het verhaal “De taal van boekenruggen” verscheen in nummer 145bis van het literaire tijdschrift Deus ex Machina. Een prachtig vormgegeven bundel verhalen en gedichten op binnenzakformaat.
Portugal
Om 7 uur word ik wakker. Het aroma van geurig haardvuur dringt mijn neusgaten binnen. Even ben ik gedesorienteerd. Dan sta ik langzaam op en loop naar het open raam in de badkamer. Ook daar hangt de geur. Sterker nu.
Half slapend ga ik naar de deur. De geur is sterker hier. In mijn beperkt arsenaal van bekende geuren is het een mengeling van eucalyptusolie en open haard.
Ik ga naar buiten, de koele ochtend in. Er hangt een lichte mist tussen de bomen. Ik loop naar de hoger gelegen openbare weg (stel je hierbij niet meer voor dan een goed onderhouden zandpad dat bij de eerste regenbui opnieuw verwordt tot een hobbelig pad vol geulen), maar ik zie nergens zwarte rook of vlammen. De geur is zacht en ver weg, toch branden mijn ogen een beetje. Ik loop de andere kant op om uit te kunnen kijken over de rivier (die eigenlijk geen rivier is maar een stuwmeer – wat minder romantisch klinkt, maar even mooi is). Aan de overkant hangt tussen de bomen ook een witte mist. Of is het rook?
Als ik mezelf gerustgesteld heb dat ik nergens in de buurt vlammen zie, nergens het geluid van knisperend vuur hoor, ga ik terug naar bed om nog twee uurtjes te slapen. In huis hangt nog steeds die aromatische brandgeur die in mijn ogen prikt.
De volgende dag blijkt dat iedereen in het dorp het geroken heeft, de hele nacht, maar niemand weet waar het gebrand heeft…
Het duurt zo lang voor je een land kent. En met “land” bedoel ik niet de door mensen aangebrachte begrenzing van taal en gebruiken – al bedoel ik ook die. Ik bedoel de grond, de omgeving, de combinatie van straten en bomen, van dieren en mensen. Het duurt zo lang voor je het allemaal begrijpt. Waar de gevaren zijn, en waar de veilige plekken.
Zo heb je hier bijvoorbeeld enerzijds de loslopende lieve honden, die zomaar komen aanwandelen – als katten -, die vrij en hongerig en onverzorgd, maar ook onbezorgd zijn. Van niemand en van iedereen. En anderzijds de vals gemaakte honden, met blauw ruw nylontouw vastgebonden aan een schuurtje. Mishandeld en gemeen. Zodat je niet weet welke honden je kan aaien met als enige risico een paar vlooienbeten, en welke beter niet.
En ik weet dus ook niet hoe het ruikt als er een bosbrand is, of hoe je weet dat hij dichtbij is, en waar je dan heen moet vluchten in dit totaal onoverzichtelijke landschap (naar het dorp, naar de rivier, naar boven, naar beneden?) toch voor iemand als ik, die is opgegroeid in een stad, in een plat land, waar de grootste hoogteverschillen bestaan uit trappen, in huizen. Voor iemand als ik, die eerst alle gevaren in kaart moet brengen van een plek voor ze er de schoonheid van kan waarderen.
Vertrouw niemand en wantrouw alles. Dat zou mijn motto zijn als ik er een had – maar ook motto’s zijn onbetrouwbaar.
Ik dwaal af. Iedereen was het er dus over eens: ergens had een brand gewoed, we hadden hem tenslotte geroken, maar we wisten niet waar. We wisten niet waar nu die troosteloze zwarte vlakken in het landschap waren, waar dit veerkrachtige land volgend jaar al nieuwe gaspeldoorn en struiken zou zien verschijnen en het jaar daarna bomen. Maar ik was gerustgesteld dat ik het kon ruiken, zelfs als ik sliep…
De volgende dag is het echter omgekeerd. Ik ruik niks. Eerst horen we de sirene en dan vliegt de gele helikopter over van de andere kant van het water, cirkelt laag boven het bos verderop, keert terug naar de rivier met neergelaten bluszak, schept water en komt terug. De brand is zo’n 500 meter van ons huis, op het land van de buren. Dat we hem niet ruiken is eigenlijk goed nieuws: de wind waait dus weg van ons. Maar ook verontrustend: als ik in het huis was geweest had ik er niks van gemerkt.
En ik besef het weer: ik weet nog niks van dit land, nog niks van hoe ik me erin moet bewegen. Ik weet alleen hoe kwetsbaar en tegelijk veerkrachtig het is, …
Bij het verkeerslicht in de andere richting staan drie mannen tussen de wachtende auto’s. Het duurt even voor ik zie wat ze daar doen. Ze hebben een fles in hun hand. Dat is het eerste wat ik zie. Een verkreukte hergebruikte plastic waterfles. Dan zie ik in hun andere hand de raamwisser. Al even derdehands. En dan word ik overspoeld door een emotie die ik niet begrijp, die ik niet wil voelen.
Ik voel verdriet. Ik kan wel huilen. Het wordt groen, ik moet doorrijden. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik ook de auto’s aan de andere kant van de weg vertrekken, de mannen zich naar de berm haasten.
Dit is Burgos, midden in Spanje. Ik weet van de sloppenwijken rond Madrid, ik weet van de hoge werkloosheid in dit land, van de mensen die massaal uit hun onbetaalbaar geworden huizen worden gezet, maar nu pas dringt het fysiek tot me door wat dat betekent. Het betekent dat volwassen mannen autoruiten gaan staan wassen bij een kruispunt – niet voor een of ander goed doel, maar voor hun eigen onderhoud. Waarom is het precies dit beeld dat me zo raakt? En niet de onafgewerkte wegen, niet de woonwijken langs de snelweg, onaf en kaal en troosteloos, de verlaten winkelpanden in de steden – ook al benemen ook die beelden me de adem.
“Maar je kan toch ook hun creativiteit bewonderen?” zegt Chris op de passagiersstoel naast mij, meer dan ik altijd bereid om op zoek te gaan naar een positieve gedachte.
Het klopt, dat kan. En ik denk aan Lets, en dat we er ook uit kunnen stappen, uit dit geldsysteem dat prima werkt zo lang je niet onderaan de ladder bungelt. Dit kapitalisme, dat een soort legale piramideverkoop is waar altijd iemand het slachtoffer van wordt. Het klopt, dat mensen creatief zijn, en dat we geen slaaf hoeven te zijn van een systeem, dat we ook zelf kunnen denken…
Dus kijk ook eens, op www.letsvlaanderen.be
Papierversnipperaar
Het gebeurt zelden, wat zeg ik, nooit, dat ik de behoefte voel om een boek te verbranden. Soms vind ik een boek dat ik gekocht heb niet zo erg goed, of sluit het niet aan bij mijn interesses van het moment – maar dan geef ik het weg, aan vrienden of aan de kringloopwinkel.
Maar bij dit boek twijfel ik (en het gaat nog wel over hekserij). Als ik een papierversnipperaar had, dan wist ik het wel. Want ik kan het niet weggeven. Ik wil mensen niet opzadelen met hetzelfde surrealistische gevoel dat ik ervan kreeg, en ik wil het niet naar de kringloopwinkel brengen, want ook daar zou een argeloze koper kunnen denken: “Hé, interessant, een kort overzicht van de hekserij, geschreven door een professor geschiedenis, dat wil ik lezen.” Al betaalt die argeloze lezer er maar 75 cent voor, dat is nog te veel voor deze onsamenhangende brij van woorden.
Geen fout woord over Malcolm Gaskill, die het boek schreef: “Hekserij: een kort overzicht”. Het was ongetwijfeld een interessant – zij het misschien een beetje een hoogdravend – boek. Ik weet het niet. Het zou kunnen. De vertaler – die ik hier niet bij naam zal noemen – weet het waarschijnlijk ook niet, want het boek dat ze vertaald heeft, heeft ze volgens mij niet gelezen – of in elk geval niet begrepen. En als ze het begrepen heeft, dan is dat niet doorgedrongen tot in de vertaling.
Ik heb alle begrip voor af en toe een kromme zin of een gokje hier en daar – ik weet hoe moeilijk het is om van een boek in de ene taal een even interessant boek in een andere taal te maken. Daarom duurde het een tijdje voor ik het opgaf en ophield met lezen. Aanvankelijk begon ik namelijk te twijfelen aan mijn verstandelijke vermogens: misschien was het te moeilijk, te academisch, misschien was ik moe of begreep ik het gewoon niet? Pas geleidelijk drong tot me door dat ik sommige zinnen terug moest vertalen naar het Engels en dat ik dan een gokje kon wagen wat ze betekenden…
Daarom wil ik graag mijn ervaring delen in de hoop dat je zegt: nee, je bent niet gek, deze aaneenschakeling van correct gespelde woorden en netjes aan elkaar gebreide zinnen, is geen Nederlands. Een greep:
“De oorlog tegen hekserij leidde tot het manipuleren van definities en het projecteren van beelden.” “Spotten over demonologie als rommel van de gedachten van voor de verlichting, een koortsachtige obsessie van gekke monniken en paranoïde prinsen, voedt het verlangen naar verhalen over rationele vooruitgang, maar dient nergens toe.”
Hè?
“Tegen 1500 was de Kerk bang dat een gecorrumpeerde, clandestiene cultus betrokken was bij antichristelijke samenzwering.” “Nieuwe geleerdheid vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw leverde een frontale aanval op Murray, maar dit ging gepaard met waarschuwingen dat het kind niet met het badwater weggegooid moest worden.” “De typische culturele kracht van hekserij bestaat er echter uit dat het onderhoudend kan zijn, ook al wordt het elders geciteerd als een oorzaak van schade.” “Een route naar het gewenste monopolie van de waarheid was demonologie; het was een conceptueel contrast van doctrine, donker laat zien wat licht betekent, en een middel om opponenten te denigreren.”
Het leek wel of ik in Google Translate was beland. Maar het stond er écht, op papier, mooi gedrukt, in een nette lay-out, kortom een écht boek, geen print-on-demand of zo. Een nette geloofwaardige uitgeverij heeft enkele duizenden euro’s gespendeerd aan deze vertaling, aan de rechten, aan de lay-out, de druk en de verdeling van dit boek. Boekhandelaars halen het in huis, verkopen het. Lezers kopen het… Terwijl het nergens over gaat.
Ik ben je voorgegaan, en ik kan je zeggen: koop dit boek niet. Als je het echt wil lezen, lees het in het Engels of verlos me van mijn exemplaar.
Vervolg
Nadat ik mijn teleurstelling had gemeld aan de uitgever, stuurden zij me volgend bericht (wat me aangenaam verraste en me geruststelde: mensen kunnen dwalen, maar kunnen ook leren van hun fouten):
“Geachte mevrouw Pas,
U heeft ‘jammergenoeg’ gelijk dat de vertaling van dit boek ’te wensen overlaat’ en achteraf gezien hadden we nog veel strenger moeten zijn nadat we de vertaling hadden teruggezonden voor een grondige herziening.
Het spijt ons dat het eindresultaat nog steeds ’te wensen overlaat’. We hebben hiervan geleerd en zijn gestopt met de wijze waarop deze vertaling tot stand is gekomen; we werken weer als vanouds met vertalers uit ons eigen bestand.
Helaas bent u niet de enige die struikelt, diverse lezers en ook recensenten zijn u voorgegaan.
Hartelijke dank dat u de moeite heeft genomen ons te berichten.”
Daar ben ik ook blij om. Mijn hart is gelucht en ik weet nu weer hoe goed de meeste vertalers wél hun werk doen en dat de meeste uitgevers beseffen dat ze niet op vertaalwerk en redactiewerk mogen besparen omdat ze anders de stiel bederven.
Het is vandaag exact 7 jaar geleden dat Hans Van Themsche op zo’n vijftig meter van mijn werk Songül Koç neerschoot (omdat ze een hoofddoek droeg terwijl ze op een bankje zat te lezen), vervolgens verder wandelde naar de Zwartzusterstraat en daar Oulematou Niangadou (omdat ze een donkere huid had) en vervolgens het kind waarop ze paste neerschoot (omdat het zo huilde). Na het schot en het rumoer dat ontstond, gebeurde er naar mijn gevoel heel lang niets. Omstaanders boden eerste hulp, het leek eindeloos lang te duren voor de ambulance kwam, en ondertussen reden er auto’s door de straat, werden er pakjes afgeleverd op mijn werk, kwamen er klanten langs die een boek kochten…
De onrust zat ook toen in mijn lichaam, buiten ging alles gewoon door, terwijl we niet precies wisten wat er gebeurd was, wat er om de hoek van de straat… Die schoten hoorden we niet eens, we wisten niet wat daar gebeurde. In een stad is al wat om de hoek gebeurt, of achter gesloten deuren en in kelders van huizen, onzichtbaar. Wat ik me herinner is vooral hoe surrealistisch het was. Hoe alles gewoon doorging terwijl in enkele minuten het leven van talloze mensen onherstelbaar werd ontwricht, hoe een van haat vervulde jongen zijn tocht verderzette…
Voor het eerst in mijn leven begreep ik waarom mensen bloemen leggen op een onheilsplek, wat het belang is van iets doen of zeggen dat de wandaad compenseert, iets om het gevoel vorm te geven van verzet zonder geweld, van woede zonder agressie. Om de cirkel te breken en niet verder te zetten.
Het is zeven jaar geleden en ik hoef het niet in mijn agenda te zetten om het me elk jaar weer te herinneren, precies op deze dag. Het is mijn lichaam dat het lijkt te weten, dat bij de geuren om me heen, de zweem van zomer en de lange dagen, zich opeens herinnert hoe dat schot weerklonk, hoe het licht op straat viel, hoe groen de struiken op het pleintje waren — en hoe ik vanaf toen besefte dat de haat die in een samenleving leeft langzaam gist, zich samenbalt, en in de huid van een jongen kruipt om daar een uitweg te zoeken…
In mij is een jonger vrouw dan ik
met lichter ogen en smaller handen.
Zij staat op kleine gespitste voeten
door mijn ogen naar buiten te zien.
Zij kijkt naar de dagen, naar licht en naar kleuren,
ziet alles verwonderd, ziet alles heel schoon.
Beiden verlangen we dat ze kon spreken,
dat zij kon bewegen en leven en breken
de donkere die om haar woont.
Ankie Peypers
“I have always felt this way about gender pronouns, that ‘she’ pinches a little and ‘he’ slips off me too easily. I’m often asked by well-intentioned people which pronoun I prefer, and I always say the same thing: that I don’t really have a preference, that neither pronoun really fits, but thank you for asking, all the same. … I know it would be easier if I just picked a pronoun and stuck with it, but that would be a compromise made for the comfort of everyone else but me. …
Perfect strangers have been asking me if I am a boy or a girl as far back as I can remember. Not all of them are polite about it. Some are just curious, others ask me like they have every right to know, as if my ambiguity is a personal insult to their otherwise completely understandable reality. … In my braver days, when someone asked if I was a boy or a girl, I would say something flip and witty, like ‘yes’ or ‘no’ or ‘makes you wonder, doesn’t it?,’ but I found that this type of tactic greatly increased the chances I would get the living shit kicked out of me. …”
in: Ivan E. Coyote: The Slow Fix
(Also check out this short film of one of Ivan Coyote’s stories: No Bikini)
“Als een dichter uit het raam kijkt, is hij eigenlijk aan het werk…”
En soms kijkt een dichter al wat vaker uit het raam dan anders.
[nggallery id=2 template=caption]