1
Hier was regen en donkere wolken. Waar ze
vertrokken was had koud lichtblauw de hemel
opgevuld. Ze wist niet of ze wilde weten waarom
ze weer vertrokken was toen blauw de lucht
de zon een bundel stralen zonder kern — en waar
ze aankwam wolken en niemand die haar aansprak
2
In het licht van het treintoilet waren haar ogen
anders. Ze ontdekte een puist waar haar hals
werd bedekt door haar sjaal en ze keek naar
haar gezicht — vooral de ogen — om te zien
of ze haar kon vertrouwen met wie ze haar
reis was begonnen. Dat was niet altijd zo
3
maar ze zag het meestal op tijd aan die ogen.
Dan ging ze zitten, in een stationsbuffet, en
wachtte, en dronk koffie en vergeleek de smaak
met koffie in de andere buffetten. En als ze
in de spiegel weer haar eigen ogen zag en wist
dat ze zichzelf weer kon vertrouwen, dan
volgde ze opnieuw de blauwe lucht
4
Ze kwam aan in een station waar licht in stralen
door een koepel viel en gras op het perron tussen
de tegels groeide — er waren nergens woorden.
Ze liep de berm langs door de kiezels naast de
sporen in de richting van de blauwe lucht.
Maar stond plots stil en draaide zich om en rende
en rende, voor het eerst sinds lang
5
Ze kwam aan in de leegte van een grote stad
en ze hield meteen van de kou die haar sneed en
haar niezen deed en haar zachtjes omarmde. Ze
voelde zich thuis. Ze doolde dagenlang door
lege bruine straten langs het spoor en niemand
die haar zag. Toen wist ze zeker dat er geen
herinneringen waren en dat ook hier de
blauwe lucht haar zou verjagen. Ooit
6
Ze praatte met een man die over haar kwam
zitten en die haar een sigaar aanbood — die ze
aannam en aanstak en waar ze misselijk van
werd. Ze zweette maar ze vond het aangenaam.
Terwijl hij praatte bleef ze naar zijn handen staren
en toen hij weg naar de wc haar zitten liet, staarde
zij uit het raam de wolkeloze hemel in, en toen hij
weer terug kwam, was ze weg — al had ze
van die handen kunnen houden.
7
Wanneer ze moe haar ogen sloot zag ze nog steeds
die handen en vergat ze zijn gezicht. Ze wilde niet
in ogen zien die ze niet kon vertrouwen — alleen
haar eigen ogen — maar van haar eigen kleine handen
hield ze niet.