Halfslapend
hoor ik
in de dakgoot
Duif
En als de trage golven
van de oceaan
spoelt weemoed
ongeremd
over me heen
Halfslapend
hoor ik
in de dakgoot
Duif
En als de trage golven
van de oceaan
spoelt weemoed
ongeremd
over me heen
Het is dezelfde zon
dat wel
maar niet het licht
het licht is anders
overal
Lees mij
nee lees mij niet
Vergeef mij
nee vergeef mij niet
ik ben aan niemand
iets verschuldigd!
Mijn misdaad was alleen
dat ik mijn hand ophield
en dat ik mensen angst aanjoeg
met mijn gestalte
Ik dwong ze niet mij te betalen!
Toen kwam die kleine onderkruiper*
die met één houw mijn hand afsloeg
Mijn hand!
waarmee ik wilde schrijven
als ik genoeg gebedeld had
om potlood en papier te kopen
Mijn hand
waar ik mijn brood mee won
Mijn hoop was ijdel
net als ik
Maar ha!
de mensen wilden niet worden bevrijd
Al wat zij wilden was
een nieuwe afgod dienen
Lees mij
nee lees mij niet
Vergeet mij
– nee vergeet mij niet
* In dit gedicht is de reus Antigoon aan het woord. De onderkruiper is Brabo. Voor wie de legende over het ontstaan van Antwerpen niet kent, waarin Brabo en Antigoon de hoofdrol spelen: zie hier, of hier, of lees De 7 schaken van Suske en Wiske
** bron foto: http://www.panoramio.com/photo/69671262
Heb ik zelf hete was
in mijn oren gegoten,
heb ik zelf mijn lichaam
aan de mast geknoopt?
en wie moest dan
het schip besturen?
Had ik daar wel
bij nagedacht?
Was ik niet beter
op een klip gevaren
dan eeuwig rond te zwalpen
op een eindeloze zee
zonder het troostend
stemgeluid
van de Sirenen
Ik ben zo lang
alleen geweest
in dit door god
verlaten land
dat ik eerst
het geluid
niet meer herkende –
van voetstappen
op knerpend zand
Mijn ogen
– gewend aan het duister –
schrikken op
van meedogenloos licht:
de zon die weerkaatst
op de vijver
de stralen in mijn gezicht
Het geruis van de wind
in de bomen
het gevoel van je hand
op mijn huid
de zon de zee
en het getsjirp van krekels
in het hoge gras
Er is geen lente
in dit barre land
Soms zomert het
heel even
en dan is het weer winter
de woorden komen niet
er is alleen maar stilte
een vliegtuig in de verte
het ruisen van een boom
een bij een vlieg
een auto die voorbijrijdt
op de weg
een geur van roest
en van asfalt
en dan weer stilte
en een vogel in de heg
De stenen zwijgen
en het gras
Ik ben alleen in dit
door god verlaten land
Je voetstap galmt
nog tergend in mijn oren
Ik voel je vingers nog
die in mijn handpalm lagen
en zie je ogen blinken
in de late zon
Maar toen de avond kwam
toen heb je me verlaten
Ik wil niet
dat de lucht beweegt
Ik wil dat alles stil is
en dat de bomen zwijgen