We zijn toch allemaal hetzelfde, zei je. Je
dacht dat ik verguld zou zijn en niet
beledigd. Dat ik je warme armen om
me heen zou voelen omdat je vond dat ik
erbij kon horen.
Er zijn zo. veel. mensen net als jij – je ziet
niet meer wie anders is – ziet niet wat zij
voor je verborgen houden. De spiegels
zitten in de weg. De boeken, films, affiches
om je heen.
We waren niet hetzelfde jij en ik – jij
die met je geliefde op het strand kon
lopen hand in hand, je ziel kon bloot-
leggen aan vreemden in een tankstation
een park en
elk café kon binnengaan zonder je
vingers in je mouwen te verstoppen en
heimelijk een blik te werpen om je heen
bij elke kus. Jij met nog al je borsten.
Dat iedereen hetzelfde is dat zegt alleen
voor wie de wereld als een spiegel is, die
achter elke deur wel iemand ziet die hij
herkent. Je dacht dat ik verguld zou zijn
dat ik mag zijn als jij – terwijl ik achter
elke deur een muur vind om doorheen te
gaan. Zou je bang zijn?
Zou je bang zijn als ik anders was dan jij?
Moet ik de slogans achterwege laten, mezelf
opheffen zien als hoogste goed – en
zeggen: we zijn allemaal hetzelfde?
Geef mij. Nee. Geef mij niets. Ik
zal een huis bouwen, geen muren, geen
spiegels aan de wand, geen ramen en
geen deuren. Geef me – Niets
dat ik niet mee kan nemen.