Doornroosje
I
Het huis stond in een wildernis
van planten – het was geen huis
het was een wildernis van planten
met binnenin een hol hart van
stenen op elkaar gezet en midden
in één van de muren een gat – geen
gat een deuropening overdekt met
klimplanten
II
Je hakte je een weg door de begroeiing
Ik schreeuwde huilde binnenin mijn huis
– geen huis een hol hart in een wildernis
van planten –
Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen
Nee, schreeuwde ik niet binnenkomen
III
Toen was het stil – en ik keek op. Jij stond
daar voor het gat in de muur – geen gat
een deuropening – en zei: Ik wil niet binnen
komen in je huis – je holle hart begroeid
met planten – ik heb mijn eigen huis
ik kom je halen om het bos te zien
en maanlicht op de stille plas